Wet commissies standaardregelingen
Wet van 13 december 1989, houdende regelen omtrent de wijze van samenstelling en de werkwijze van de commissies, bedoeld in artikel 214 van Boek 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op de invoering van de Boeken 3, 5 en 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek regelen vast te stellen omtrent de wijze van samenstelling en de werkwijze van de commissies, bedoeld in artikel 6.5.1.2 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
1
Een commissie tot vaststelling, wijziging of intrekking van een standaardregeling, als bedoeld in artikel 214 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, wordt voor ten minste twee derde gedeelte samengesteld uit leden die daartoe zijn voorgedragen door overeenkomstig het volgende lid aangewezen representatieve organisaties
a
van hen die een bedrijf of beroep uitoefenen waarop de standaardregeling betrekking heeft;
b
van hen die bij de overeenkomsten waarop de standaardregeling betrekking heeft, als hun wederpartij plegen op te treden.
2
Onze Minister van Justitie bepaalt, alvorens tot benoeming van een commissie over te gaan, na overleg met Onze Ministers wie het onderwerp van de standaardregeling aangaat, bij ministeriële regeling:
a
welke representatieve organisaties leden van de commissie kunnen voordragen, en
b
het aantal leden dat ieder van deze organisaties kan voordragen.
3
Het aantal leden van de commissie, dat kan worden voorgedragen door organisaties van hen die een bedrijf of beroep uitoefenen waarop de standaardregeling betrekking heeft, moet gelijk zijn aan het aantal leden dat kan worden voorgedragen door de organisaties van hen die als hun wederpartij plegen op te treden.
4
Een aan te wijzen organisatie dient een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid te zijn.
Artikel 2
1
Onze Minister van Justitie benoemt de leden die met inachtneming van het bepaalde in het vorige artikel zijn voorgedragen, overeenkomstig de voordracht. Indien zwaarwichtige redenen daartoe nopen, kan hij benoeming overeenkomstig de voordracht weigeren en aan de organisatie die haar deed een redelijke termijn stellen om een nieuwe voordracht te doen.
2
Indien niet binnen een redelijke termijn een voordracht als bedoeld in artikel 1 en in het vorige lid is gedaan, verricht Onze Minister van Justitie de benoeming naar eigen inzicht uit de kring van betrokkenen. De aldus benoemde leden worden voor de toepassing van artikel 1 gelijk gesteld met leden voorgedragen door de organisatie die niet tot tijdige voordracht is overgegaan.
Artikel 3
1
De voorzitter van de commissie wordt door onze Minister van Justitie, de commissie gehoord, uit de leden benoemd. Aan de commissie kan een ambtelijke secretaris worden toegevoegd.
2
De voorzitter van de commissie heeft de leiding van haar werkzaamheden. Hij stelt de datum en de agenda van haar vergaderingen vast.
3
Op schriftelijk verzoek van ten minste een derde deel van de leden is de voorzitter verplicht tot het bijeenroepen van een vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken. Indien aan het verzoek binnen twee weken geen gevolg wordt gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot die bijeenroeping overgaan.
Artikel 4
De commissie vergadert niet, indien niet meer dan de helft van het aantal leden aanwezig is. De daarna uitgeschreven vergadering wordt gehouden, ongeacht het aantal opgekomen leden.
Artikel 5
1
Voor de vaststelling, wijziging of intrekking van een standaardregeling is een meerderheid van twee derden, voor andere besluiten de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen vereist. Blanco stemmen worden niet tot de uitgebrachte stemmen gerekend.
2
Ieder lid kan één stem uitbrengen. Een stem kan bij volmacht worden uitgebracht.
3
Bij staking van stemming in een voltallige vergadering is het voorstel niet aangenomen.
4
Bij staking van stemmen in een andere dan een voltallige vergadering wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Indien de stemmen dan opnieuw staken, is het voorstel niet aangenomen.
Artikel 6
1
In de toelichting bij een door de commissie aan Ons ter goedkeuring voorgelegde vaststelling, wijziging of intrekking van een standaardregeling wordt van afwijkende gevoelens van een minderheid, zo deze dat verlangt, melding gemaakt.
2
De leden zijn bevoegd bij deze toelichting minderheidsnota's te voegen, indien zij het daarin uitgesproken gevoelen in een vergadering van de commissie hebben verdedigd.
Artikel 7
1
Op de voorbereiding van het besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een standaardregeling is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
2
Het verslag, bedoeld in artikel 3:17, van de Algemene wet bestuursrecht wordt als bijlage aan de in artikel 6, eerste lid, bedoelde toelichting toegevoegd.
Artikel 8
Onze Minister van Justitie alsmede Onze Ministers wie het onderwerp van de standaardregeling aangaat, zijn bevoegd de vergaderingen van de commissie bij te wonen en zich daarin door een of meer door hen aan te wijzen personen te doen bijstaan, dan wel zich daarin door een of meer zodanige personen te doen vertegenwoordigen. Zowel zij als hun vertegenwoordigers hebben in deze vergaderingen raadgevende stem.
Artikel 9
1
Indien zwaarwichtige redenen daartoe nopen kan Onze Minister van Justitie, de commissie gehoord, een lid van de commissie ontslaan.
2
Na de voltooiing van haar werkzaamheden wordt de commissie door Onze Minister van Justitie opgeheven.
Artikel 10
Onze Minister van Justitie kan voor elk lid van de commissie een plaatsvervangend lid benoemen. Het in deze wet omtrent leden bepaalde is op plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de werkwijze van de in artikel 1 bedoelde commissies.
Artikel 12
Onze Minister van Justitie kan aan de leden van de commissie een vergoeding toekennen.
Artikel 13
Deze wet treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 14
Deze wet kan worden aangehaald als Wet commissies standaardregelingen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 13 december 1989
Beatrix
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin
Uitgegeven de zevenentwintigste december 1989
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin